Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE9815

Datum uitspraak2008-08-28
Datum gepubliceerd2008-09-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5355 WUV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herhalingsaanvraag voor verblijf in kuuroord afgewezen. Niet voldaan aan voorwaarden.


Uitspraak

07/5355 WUV Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K in het geding tussen: [Naam appellante], wonende te [woonplaats] (Groot Brittannië) (hierna: appellante), en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster) Datum uitspraak: 28 augustus 2008 I. PROCESVERLOOP Appellante heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 20 juli 2007, kenmerk BZ 47040, JZ/D85/2007, ten aanzien van haar genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet). Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2008. Daar is appellante niet verschenen en heeft verweerster zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. OVERWEGINGEN 1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Appellante, geboren in 1925, is vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet. In verband met de uit de vervolging voortvloeiende longklachten is aan appellante op grond van artikel 20 van de Wet voor de jaren 1995 tot en met 2003 een vergoeding toegekend voor een kuur in het hooggebergte. 1.2. Een door appellante in 2003 ingediende herhalingsaanvraag voor een verblijf in een kuuroord heeft verweerster afgewezen bij besluit van 9 juni 2004, zoals na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 26 augustus 2004, op de grond dat een dergelijke voorziening in verband met de bij appellante aanwezige longklachten, te weten inactieve TBC, niet (meer) medisch noodzakelijk is. Wel heeft verweerster aan appellante een vergoeding toegekend voor extra vakantie gedurende drie weken in 2004. Bij uitspraak van 8 december 2005, nummer 04/6421 WUV, heeft de Raad het besluit van 26 augustus 2004 vernietigd op de grond - kort gezegd - dat de al in 1989 aanwezige inactieve TBC er nimmer aan in de weg heeft gestaan de gevraagde voorziening voor appellante medisch noodzakelijk te achten en dat verweerster, gezien de ongewijzigde (medische) situatie van appellante, nu niet anders had kunnen oordelen. 1.3. Ter uitvoering van de onder 1.2 genoemde uitspraak heeft verweerster bij besluit van 19 juni 2006 aan appellante in verband met de bij haar aanwezige longklachten (status na TBC) voor de jaren 2004, 2005 en 2006 een vergoeding toegekend voor een verblijf in een kuuroord in het hooggebergte, jaarlijks gedurende vier weken. 1.4. Naar aanleiding van een door appellante in oktober 2006 ingediende declaratie heeft verweerster bij betalingsbeschikking van 20 februari 2007 geweigerd de over de periode 2 april tot en met 30 april 2004 door appellante gemaakte kosten van de reis naar en het verblijf in Hotel Europa te Budapest te vergoeden, op de grond dat Hotel Europa niet in het hooggebergte ligt. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft verweerster bij het thans bestreden besluit ongegrond verklaard. 2. De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt. 2.1. Zoals ook is aangegeven onder 1.3 heeft verweerster de hier aan de orde zijnde voorziening toegekend in verband met de uit de vervolging voortvloeiende longklachten. Een vergoeding wordt verstrekt voor verblijf in een (kuur)hotel in het hooggebergte. Vaststaat, en door appellante wordt ook niet betwist, dat het Hotel Europa te Boedapest niet is gelegen in het hooggebergte. Naar het oordeel van de Raad heeft verweerster dan ook op goede gronden de door appellante gedeclareerde kosten van een verblijf in Hotel Europa niet voor vergoeding in aanmerking gebracht. Weliswaar heeft appellante verwezen naar een dokterverklaring van 25 maart 2004, waaruit naar voren komt dat appellante vanwege haar slechte gezondheidstoestand is geadviseerd er “tussen uit te gaan”, maar dat laat onverlet dat aan de bij de toekenning van onderhavige voorziening gestelde voorwaarden niet is voldaan. 2.2. Voorzover appellante in beroep als grief naar voren heeft gebracht dat verweerster ten onrechte geen medische noodzaak ziet voor het vergoeden van een verblijf in een kosher hotel, merkt de Raad op dat dit geen afwijzingsgrond is geweest met betrekking tot de door appellante gedeclareerde kosten. De Raad zal dan ook deze grief verder onbesproken laten. 3. Gezien het voorgaande dient het beroep van appellante ongegrond te worden verklaard. 4. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Verklaart het beroep ongegrond Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en C.G. Kasdorp als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2008. (get.) A. Beuker-Tilstra. (get.) M. van Berlo. HD